Hoofdstuk 10

 

Ik leende de Landrover en reed op verzoek van Doone voor hem uit het dorp door en de oprijlaan bij Harry en Fiona in. Ik verbaasde me dat hij mij er nog aldoor bij wilde hebben, en toen ik daar iets over zei, legde hij enigszins plechtstatig uit dat hij gemerkt had dat mensen zich minder bedreigd voelden door een politieman, als hij in gezelschap was van iemand die ze kenden.

'Is dat dan niet uw bedoeling, dat ze zich bedreigd voe­len?' vroeg ik. 'Veel politiemensen schijnen dat graag te zien.'

'Ik ben niet zoals veel politiemensen.' Hij leek niet be­ledigd. 'Ik ga op mijn eigen manier te werk, en ook al is dat niet altijd de werkwijze van mijn collega's, ik boek niettemin resultaat en daar gaat het uiteindelijk om. Het is misschien niet de kortste weg naar promotie,' glim­lachte hij heel even, 'maar ik heb de gewoonte mijn zaken op te lossen, dat verzeker ik u.'

'Daar twijfel ik niet aan, inspecteur,' zei ik.

'Ik heb drie dochters,' zuchtte hij, 'en ik hou niet van dit soort zaken.'

We stonden op de oprijlaan naar de nobele façade van een fraai Georgiaans herenhuis te kijken.

'Ga nooit van veronderstellingen uit,' zei hij verstrooid, alsof hij me een goede raad gaf. 'U kent toch de twee zie­ligste woorden die een politieman kan uiten wanneer de zaak die hij onderhanden heeft als een pudding in elkaar zakt?'

Ik schudde mijn hoofd.

'Ik veronderstelde,' zei hij.

'Ik zal het onthouden.'

Hij keek mij op zijn onschuldige manier kalm aan en zei dat het tijd werd de Goodhavens lastig te vallen.

Het bleek dat alleen Fiona thuis was - ze kwam naar de keukendeur in een donkerblauw getailleerd pakje met een witzijden blouse, gouden kettingen, zwarte schoenen met naaldhakken en een air van haast. Ze glimlachte ver­ontschuldigend toen ze mij zag.

'John,' zei ze. 'Wat kan ik voor je doen? Ik sta op het punt uit lunchen te gaan. Kun je het kort maken?'

'Eh...' zei ik, 'dit is hoofdinspecteur Doone van de re­cherche. En rechercheur Rich.'

'Politie?' vroeg ze verontrust, en toen met plotselinge schrik: 'Er is toch niets met Harry gebeurd?'

'Nee, nee. Niets. Het gaat niet om Harry. Nu ja, niet precies. Het gaat om Angela Brickell. Ze hebben haar ge­vonden.'

'Angela...? O ja. Nu, daar ben ik blij om. Waar was ze naartoe gegaan?'

Ik vond het handig gedaan van Doone dat hij de stilte zelf het slechte nieuws liet overbrengen.

'O, lieve hemel,' zei Fiona, na een secondenlang zwij­gen dat boekdelen sprak. 'Is ze dood?'

'Ja, helaas wel, mevrouw,' knikte Doone. 'Ik moet u een paar vragen stellen.'

'O, maar...' Ze keek op haar horloge. 'Kan het niet wachten? Het is niet zomaar een lunch, ik ben eregast.'

We stonden nog steeds op het bordes. Doone haalde zonder discussie de foto te voorschijn en vroeg Fiona of ze de man herkende.

'Natuurlijk. Dat is Harry, mijn man. En dat is mijn paard, Chickweed. Hoe komt u eraan?'

'Uit de handtas van het meisje.'

Op Fiona's gezicht stonden vriendelijkheid en mede­leven te lezen. 'Ze hield van Chickweed,' zei ze.

'Misschien zou ik terug kunnen komen wanneer uw man thuis is?' stelde Doone voor.

'O ja, doet u dat,' zei Fiona opgelucht. 'Vanavond na vijven of anders morgenochtend. Hij is hier morgen tot een uur of elf, denk ik. Dag, John.'

Ze ging vlug weer naar binnen terwijl ze de deur open­liet, en toen we even later naast onze auto's stonden za­gen we haar naar buiten komen, de achterdeur afsluiten, de sleutel onder een steen verstoppen (tuttut, zei Doone afkeurend) en wegrijden in een smaakvolle BMW, met glanzend blonde haren en opgewekt gedagzwaaiend.

'Als u haar met één woord zou moeten omschrijven,' zei Doone, 'welk woord zou u dan kiezen?'

'Onwankelbaar,' zei ik.

'Dat is vlug.'

'Zo komt ze mij voor. Onverzettelijk.'

'Kent u haar al lang?'

'Tien dagen, net als de anderen.'

'Mm.' Hij dacht na. 'Ik kan geen tien dagen in hun midden verkeren, zoals u. Ik zal u misschien nog wel eens vragen hoe de mensen hier in werkelijkheid zijn. Mensen zijn vaak niet in hun gewone doen met politie om zich heen.'

'Fiona wel. En alle anderen die u vanochtend ontmoet hebt toch ook?'

'O, jawel. Maar er zijn er een paar die ik nog niet ont­moet heb. En ze hebben hun loyaliteiten... Voor ik hierheen kwam heb ik het afschrift van een deel van dat pro­ces gelezen. Er heerst hier een sterke loyaliteit, bent u dat niet met me eens? Onwankelbare, onverzettelijke loyali­teit, dacht u ook niet?'

Doone mocht er dan grijs uitzien, dacht ik, en zijn keu­velende stem met dat haast zangerige Berkshire-accent mocht dan ontwapenend zijn, maar achter al dat geleuter ging een scherpzinnig waarnemer schuil en ik wilde op­eens graag geloven dat hij zijn zaken gewoonlijk oploste, wat ik tot dan toe met een korreltje zout had genomen.

Hij zei dat hij graag met alle andere vrouwelijke stalhulpen sprak voor ze het nieuws van iemand anders hoorden, en ook met de mannen, maar de vrouwen eerst.

Ik nam Doone en Rich mee naar het huis in het dorp dat de meisjes naar ik wist hun pension noemden, hoe­wel ik er nog nooit binnen was geweest. Het was een klein, modern huis in een doodlopende straat, goedkoop gekocht toen het nog gebouwd moest worden, had Tremayne mij verteld, en in de loop der jaren flink in waarde gestegen. Ik legde aan Doone uit dat ik niet alle meisjes bij naam kende - ik zag hen alleen bij de ochtendtraining en soms tijdens de avondschoonmaak.

'Logisch,' zei hij, 'maar ze kennen u allemaal. U kunt hun vertellen dat ik geen menseneter ben.'

Ik was daar niet meer zo zeker van, maar ik deed wat hij vroeg. Hij ging in de zitkamer vaderlijk op een ge­bloemde bank zitten, volmaakt thuis tussen de opeenho­ping van potplanten, satijnen kussens, modebladen en ontelbare paardenfoto's, en vertelde hun zonder omhaal dat de kans bestond dat Angela Brickell was gestorven op de dag dat ze niet voor de avondschoonmaak was komen opdagen. Ze hadden haar kleren, haar handtas en haar

botten gevonden, zei hij, en die werden momenteel na­tuurlijk onderzocht. Hij stelde de inmiddels bekende vragen: hadden ze het idee dat Angela betrokken was ge­weest bij de doping van paarden en wisten ze of ze ruzie met haar vrindje had gehad?

Slechts vier van de zes meisjes werkten in Angela's tijd al bij de stal, zeiden ze. Ze had zeer beslist geen doping aan paarden gegeven - dat vonden ze een mallotig idee. Daar was ze niet snugger genoeg voor, zei een van hen niet erg vleiend. Ze was met geen van hen dikke vrienden geweest. Ze was humeurig en gesloten, vonden ze alle­maal, maar van een vaste vriend wisten ze niets af. Ze dachten dat Sam haar waarschijnlijk gepakt had, maar daar moest niemand veel achter zoeken. Wie was Sam? Sam Yaeger, de vaste jockey van de stal, die meer dan al­leen paarden bereed.

Er klonk wat verlegen gegiechel. Doone, vader van drie dochters, legde het gegiechel juist uit en trok een ontgoocheld gezicht.

'Hebben Angela en Sam Yaeger ruzie gehad?'

'Met Sam Yaeger maak je geen ruzie,' zei de pienterste van hen brutaal. 'Je gaat met hem naar bed. Of duikt het hooi in.'

Salvo's van gegiechel.

Ze waren stuk voor stuk onder de twintig, leek mij. Zorgeloos, hoopvol, door de wol geverfd.

Het brutale meisje zei: 'Maar niemand neemt Sam se­rieus. Het is gewoon een pretje. Hij doet het als een grap voorkomen. Als je geen zin hebt, zeg je gewoon nee. De meesten van ons zeggen nee. Hij zal nooit iemand probe­ren te dwingen.'

De anderen keken gechoqueerd bij het idee. 'Het is met hem zomaar een niemendalletje, weet u.'

Ik vroeg mij af of Doone soms dacht dat het in het ge­val van Angela misschien toch niet zo'n niemendalletje was geweest.

Het brutale meisje, dat Tansy heette, vroeg wanneer ze het arme kleine kreng gevonden hadden.

'Wanneer?' Doone dacht heel even na. 'Iemand zag haar afgelopen zondagmorgen liggen. Niet dat hij veel haast maakte er wat aan te doen, want hij kon wel zien dat ze daar al een hele tijd vredig lag, maar uiteindelijk heeft hij ons opgebeld en kreeg ik de boodschap zondag­middag laat door, net toen ik een dutje deed om de Yorkshirepudding van mijn vrouw te laten zakken - tsjonge, wat een eten - en zodoende ben ik maandag naar het meisje wezen kijken en zijn we begonnen met uit te zoeken wie ze was, want we hebben lijsten van vermiste personen, voor het merendeel weglopers, snap je wel? Toen vonden we haar handtas gisteren en daar zat deze foto in, en daarom ben ik vanochtend hierheen gekomen om na te gaan of ze soms de vermiste stalhulp op onze lijst van vermiste personen was. Je zou dus eigenlijk kun­nen zeggen dat we haar vanochtend pas gevonden heb­ben.'

Door zijn ontwapenende stem wist hij ze voor zich te winnen en ze bekeken gewillig de foto die hij liet rond­gaan.

'Dat is Chickweed,' knikten ze allemaal.

'Weten jullie zeker dat je het ene paard van het andere kunt onderscheiden?'

'Allicht kun je dat,' zeiden ze, 'wanneer je ze dagelijks ziet.'

'En die man?'

'Mijnheer Goodhaven.'

Doone bedankte hen en stopte de foto weer weg. Rich maakte kalm aantekeningen zonder dat een van de meis­jes enige aandacht aan hem schonk.

Doone vroeg of Angela Brickell toevallig ook een hond had gehad. De meisjes zeiden verbaasd nee. Waar­om dacht hij dat? Ze hadden de halsband van een hond bij haar gevonden, legde hij uit, en een fijngekauwde bal. Geen van hen had een hond, zei Tansy.

Doone stond op om te vertrekken en vroeg of ze het hem wilden laten weten als hun nog iets te binnen mocht schieten.

'Wat voor iets?' vroegen ze.

'Nou ja,' zei hij vriendelijk, 'we weten dat ze dood is, maar we willen weten hoe en waarom. Dat is altijd maar beter. Als een van jullie op een dag dood zou worden aan­getroffen, dan zouden jullie toch ook willen weten wat er gebeurd was?'

Ja, knikten ze, allicht wilden ze dat.

'Waar was ze heen gegaan?' vroeg Tansy.

Het scheelde niet veel of Doone had haar over haar bol geaaid, maar hij hield zich nog net in. Dat zou waar­schijnlijk al zijn vaderlijke werk teniet hebben gedaan. Ze mochten dan nog zo gedienstig zijn, het waren allemaal feministes, allergisch voor paternalisme.

'We moeten eerst nog meer dingen onderzoeken,' zei hij ontwijkend. 'Maar we hopen gauw met een verklaring te komen.'

Daar legden ze zich allemaal bij neer en we namen af­scheid en liepen door het dorp terug naar een dichter bij het huis van Bob Watson gelegen bungalow, waar de on­gehuwde stalknechts huisden.

In fel contrast met de zitkamer van de meisjes vielen er in die van de mannelijke hulpen geen planten en geen kussens te bekennen en was het er bezaaid met kranten, lege bierblikjes, pornoblaadjes, vuile borden en bemodderde laarzen. Alleen de televisietoestellen en videorecorders in beide huizen zagen er hetzelfde uit.

De stalknechts wisten allemaal dat Angela Brickell dood was gevonden, want dat had een van hen van Bob Watson gehoord. Geen van hen scheen zich persoonlijk erg druk om haar te maken (net als bij de meisjes) of had enige inlichtingen of een gedegen mening over haar.

'Ze reed wel goed,' zei een van hen schouderophalend.

'Het was nogal een hete bliksem,' zei een ander.

Ze herkenden Chickweed onmiddellijk op de foto en een van hen vroeg of hij de foto mocht hebben wanneer de politie hem niet meer nodig had.

'Waarom?' vroeg Doone.

'Omdat ik nu voor de ouwe schurk zorg, daarom. Ik zou best een kiekje van hem willen hebben.'

'Maak dan maar liever een ander,' raadde Doone hem aan. 'Deze komt de ouders van het meisje rechtens toe.'

'En,' wilde hij nadat we vertrokken waren weten. 'Wat denkt u?'

'Het is uw taak om te denken,' protesteerde ik.

Hij moest half lachen. 'We hebben nog een heel eind te gaan. Als u iets invalt, zeg het me dan. Ik luister naar alles wat men te vertellen heeft, het geeft niet wie. Ik ben niet trots. Ik vind het niet erg als de mensen me de antwoor­den voorzeggen. Wilt u ervoor zorgen dat iedereen dat weet?'

'Jawel,' zei ik.

De telefoon in Shellerton House begon die middag te rinkelen en dat lawaai hield dagenlang aan. Hoe terug­houdend Doone ook te werk was gegaan, het nieuws dat er weer een jonge vrouw die iets met het huis en de stallen van Tremayne Vickers te maken had dood was aangetrof­fen had zich onmiddellijk als een lopend vuurtje door het dorp verspreid. Kranten, die snel waren ingelicht, wensten het waar, wanneer en waarom te weten. Dee-Dee herhaalde aldoor maar weer dat ze het niet wist, tot het huilen haar nader stond dan het lachen. Ik nam het na een poosje van haar over en stond iedereen met enor­me beleefdheid en welwillendheid te woord, zonder eni­ge feiten mee te delen, waarvan mij er op dat moment trouwens maar heel weinig bekend waren.

Het grootste deel van de vrijdag werkte ik aan het boek en beantwoordde ik de telefoon. Doone zag ik de hele dag niet, maar 's zaterdags hoorde ik dat hij de dag tevo­ren schrik en consternatie in het dorp had gezaaid.

Tremayne had gevraagd of ik misschien niet liever met Fiona, Harry en Mackie naar Sandown ging - dat zou ik waarschijnlijk leerzamer vinden. Zelf ging hij met vijf paarden naar Chepstow, waar hij bovendien met twee stel veeleisende eigenaren te maken zou krijgen. 'Eerlijk ge­zegd zou je me maar voor de voeten lopen. Ga liever met Mackie mee, dan kun je wat dingen voor haar dragen.'

Hij huldigde nog ouderwetse ideeën over fragiele zwangere vrouwtjes, wat Mackie zelf vertederd toeliet. Ik vroeg mij af of Tremayne doorhad dat het Perkin hele­maal niet zou aanstaan dat ik dingen voor Mackie droeg en nam mij voor het tactvol te doen.

'Mackie rijdt met Fiona en Harry mee,' zei Tremayne, en het leek alsof dezelfde gedachte ook bij hem was opgekomen. 'Ik zal vragen of jij ook mee kunt rijden, hoewel dat vanzelf spreekt als ze plaats hebben.'

Ze hadden plaats. Ze haalden Mackie en mij op het af­gesproken uur op, en ze waren hoogst verontrust.

Harry reed. Fiona draaide zich in de voorstoel om ten­einde met Mackie en mij te kunnen praten en vertelde ons met diepe, zorgelijke rimpels dat Doone de vorige dag twee keer langs was geweest, de eerste keer ogen­schijnlijk vriendelijk en de tweede keer ontzettend drei­gend.

's Ochtends leek hij normaal,' zei Fiona. 'Breedsprakig en gemoedelijk. Maar toen hij 's avonds terugkwam...' Ze rilde hevig, hoewel het warm was in de auto, '...beschul­digde hij Harry er min of meer van dat hij die ellendige meid vermoord had.'

'Wat?' zei Mackie. 'Dat is belachelijk.'

'Doone vindt van niet,' zei Harry somber. 'Hij zegt dat het vaststaat dat ze gewurgd is. En heeft hij je die foto van mij met Chickweed laten zien?'

Mackie en ik knikten allebei.

'Nu dan, het schijnt dat hij hem heeft laten vergroten. Ik bedoel, tot een kolossaal formaat uitvergroot. Hij zei dat hij me alleen wilde spreken, zonder Fiona, en toen liet hij me die vergroting zien, alleen van mij, zonder het paard. Hij vroeg of ik kon bevestigen dat ik op de foto mijn eigen zonnebril droeg. Allicht, zei ik. Toen vroeg hij of ik mijn eigen broekriem droeg en weer zei ik ja. Hij vroeg of ik de gesp goed wilde bekijken. Ik zei dat ik geen spullen van een ander zou dragen. Toen vroeg hij of de pen die op het raceprogramma dat ik in mijn hand hield geclipt zat ook van mij was... en ik werd een beetje nijdig en wilde weten waar het hem om te doen was.' Hij zweeg een moment en vervolgde toen wanhopig: 'Je zult het niet willen geloven... maar ze hebben mijn zonnebril, mijn broekriem en mijn gouden pen gevonden op de plek waar dat meisje lag, en Doone wil om god mag we­ten welke reden niet zeggen waar dat was. Ik vertelde hem dat ik al die dingen al in geen eeuwen gezien had en hij zei dat hij dat best wilde geloven. Hij was van mening dat ze al die maanden bij Angela Brickell hadden gele­gen... dat ik ze had laten vallen toen ik bij haar was.'

Hij zweeg weer, abrupt, en er scheen niets meer te vol­gen.

Fiona zei met een mengeling van verontwaardiging en angst: 'Doone wilde precies weten waar Harry de dag toen dat meisje verdween geweest was en hij zei ook dat hij misschien Harry's vingerafdrukken nodig had.'

'Hij denkt dat ik haar vermoord heb,' zei Harry. 'Dat is wel duidelijk.'

'Dat is belachelijk,' herhaalde Mackie. 'Dan kent hij je niet.'

'Waar was je die dag?' vroeg ik. 'Ik bedoel, misschien heb je een perfect alibi.'

'Misschien wel,' zei hij, 'maar ik weet het echt niet. Zou jij met zekerheid kunnen zeggen wat je de dinsdagmid­dag van de tweede week van juni vorig jaar deed?'

'Niet met zekerheid,' zei ik.

'Als het nu de derde week geweest was,' zei Harry. 'Toen waren we bij de races van Ascot. De Royal Ascot. Opge­doft met hoge hoed en zo.'

'We houden alle afspraken in een grote agenda bij,' zei Fiona heftig. 'Ik heb die van vorig jaar opgezocht. Er staat helemaal niets bij die tweede dinsdag. Geen van ons bei­den kan zich herinneren wat we toen deden.'

'Geen werk?' opperde ik. 'Of vergaderingen?'

Harry en Fiona zeiden allebei nee. Fiona zat in een aantal comités voor een goed doel, maar die dag waren er geen vergaderingen geweest. Harry, wiens persoonlijke vermogen niet voor dat van Fiona scheen onder te doen, had in het verleden een bandenfabriek die hij geërfd had na slim onderhandelen verkocht (had Tremayne mij ver­teld) en besteedde zijn tijd nu zeer lucratief door af en toe als adviseur op te treden voor bedrijven die een gou­den walvis zochten om door opgeslokt te worden. Het grootste deel van juni was er echter, voorzover hij zich kon herinneren, niets te adviseren geweest.

'Eind mei zijn we naar Uttoxeter geweest om Nolan op Chickweed te zien rijden,' zei Fiona met een zorgelijk ge­zicht. 'Angela was daar om voor het paard te zorgen. Dat was de dag dat iemand hem theobromine en caffeïne heeft gegeven, en als zijzelf Chickweed geen chocolade heeft gevoerd, dan moet ze iemand anders de gelegen­heid hebben gegeven. Louter onoplettendheid waar­schijnlijk. In elk geval won Chickweed en Angela is met hem teruggegaan naar Shellerton, en toen we haar een paar dagen later zagen hebben we haar een extra presen­tje gegeven omdat we zo ingenomen waren met de ma­nier waarop ze voor het paard zorgde. Ik bedoel, het suc­ces van een paard is altijd voor een deel te danken aan de­gene die op hem past en hem verzorgt. En ik kan mij niet herinneren dat ik het ongelukkige kind nadien nog ge­zien heb.'

'Ik ook niet,' zei Harry.

De hele weg naar Sandown herhaalden ze de bekende feiten telkens en telkens weer en het was duidelijk dat ze sinds Doones desastreuze identificatie van Harry's ei­gendommen over weinig anders gesproken hadden.

'Iemand moet die dingen daar hebben neergelegd om Harry ervan te betichten,' zei Mackie terneergeslagen.

Fiona was het met haar eens, maar Doone blijkbaar niet,

Harry zei: 'Doone gelooft niet dat het een moord met voorbedachten rade is geweest. Ik vroeg hem waarom niet en hij zei dat de meeste moorden in een opwelling gebeuren. Geheel zinloos. Hij zei dat mensen die zonder voorbedachten rade een moord plegen vaak in hun opwinding dingen laten vallen en dan later niet meer weten waar ze ze zijn kwijtgeraakt. Ik zei dat ik mij niet eens kon herinneren dat ik ooit een woord met het meisje had gewisseld, tenzij in gezelschap van mijn vrouw, en hij keek mij alleen maar aan. Hij geloofde er kennelijk niets van. Ik kan je verzekeren dat ik de zenuwen had.'

'Afschuwelijk,' zei Mackie heftig. 'Gemeen.'

Harry was, ook al probeerde hij zijn stem normaal te laten klinken, duidelijk heel erg van streek en reed zon­der dat hij zijn aandacht bij de weg had, schokkerig rem­mend en optrekkend. Fiona zei dat ze erover gedacht hadden niet naar Sandown te gaan, omdat ze niet in de stemming waren voor een vrolijk dagje, maar dat ze be­sloten hadden niet alles door de verdachtmakingen van Doone te laten bederven. De verdachtmakingen van Doone hadden hen niettemin opvallend uit hun even­wicht gebracht en het was een bedrukt groepje dat in de paddock naar Fiona's sterke jachtpaard, de beroemde Chickweed, stond te kijken, die rondstapte voor de Wilfred Johnstone Hunter Chase.

Men mocht hopen dat niemand hem chocolade had gegeven.

Fiona had Nolan over de beschuldigingen van Doone verteld. Nolan merkte tegen Harry op dat nu hij, Harry, wist wat het was om een aanklacht wegens moord boven je hoofd te hebben hangen, hij achteraf meer begrip voor hem, Nolan, zou moeten hebben. Dit schoot Harry in het verkeerde keelgat. Op nauwelijks nog vriendelijke toon wierp hij tegen dat hij, Harry, niet met een dood meisje aan zijn voeten was betrapt.

'Als ik het zo hoor scheelt het niet veel,' riposteerde Nolan in zijn wiek geschoten.

'Nolan!' Fiona kon er niet om lachen. 'Hou erover op, jullie allemaal. Nolan, concentreer je op de race. Harry, geen woord meer over dat ellendige kind. Alles komt heus wel terecht. We moeten gewoon geduld hebben.'

Harry wierp haar een tedere maar medelijdende blik toe en over haar schouder heen ontmoetten onze ogen elkaar. Er stond nog iets anders in de zijne te lezen, meende ik, en na een moment herkende ik het als angst - vaag misschien, maar beslist aanwezig. Angst had ik tot dan toe bij Harry niet voor mogelijk gehouden, en ik dacht aan zijn beheerste gedrag in een toegevroren sloot.

Mackie, die de plaats van Tremayne innam, hielp No­lan in het zadel en met zijn vieren liepen we naar de tri­bune om de race te zien. Mackie en Fiona gingen voorop en zodoende kwam Harry naast mij lopen.

'Ik moetje iets vertellen,' zei hij. 'Maar Fiona hoeft het niet te horen.'

'Vertel maar.'

Hij keek snel om zich heen, om zich ervan te vergewis­sen dat niemand meeluisterde.

'Doone vertelde... christus... hij vertelde dat het meisje geen kleren aanhad toen ze stierf.'

'God, Harry.' Ik merkte dat mijn mond open was blij­ven staan en deed hem dicht.

'Ik weet niet wat ik moet doen,' zei hij.

'Helemaal niets.'

'Doone vroeg me wat ik daar deed met mijn riem uit mijn broek.'

Zijn stem trilde nog na van ontsteltenis.

'Wie onschuldig is wordt niet schuldig bevonden,' wierp ik tegen.

'O jawel. Dat weetje best,' zei hij mistroostig.

'Maar niet op zulke zwakke bewijzen.'

'Ik heb het Fiona niet eens durven vertellen. Ik bedoel, we hebben het fijn samen, maar ze zou zich dingen kun­nen gaan afvragen... Ik geloof eerlijk gezegd niet dat ik daar tegen zou kunnen.'

We bereikten de tribune en gingen omhoog om de race te bekijken, Harry weer zwijgend alleen met zijn martelende problemen, te midden van het luidruchtige geroep van bookmakers en geroezemoes van het samen­stromende publiek om ons heen. De deelnemers kwa­men in handgalop langs op weg naar de start, Nolan als immer professioneel in de beugels van de gespierde vos die Fiona de hele herfst tijdens jachtpartijen had bere­den. Chickweed was Fiona's speciale lieveling, had Mac­kie mij verteld - evenzeer haarvriend als haar eigendom. Chickweed, die rondstapte om zich daarna in lijn op te stellen voor de eerste jachtsteeple-chase van het voor­jaarsseizoen, zou voor juni drie of vier keer gaan winnen, hoopte Tremayne.

Op dat moment sloot de pafferige, amechtige Lewis zich bij ons aan, hijgend dat hij nog maar net op tijd was gekomen, en of de Jockey Club nog iets had gezegd of Nolan door mocht blijven gaan met rijden.

'Geen woord,' zei Fiona. 'Laten we het afkloppen.'

'Als ze van plan waren geweest hem te schorsen,' bracht Lewis naar voren, terwijl hij met diepe teugen ademhaalde, 'zouden ze het hem zeker voor vandaag hebben laten weten, dus misschien dat de puntje-puntje-­puntje schoft de dans ontspringt.'

'Broederliefde,' merkte Fiona spottend op.

'Hij staat bij me in het krijt,' zei Lewis duister en op zo'n grimmige toon, dat we allemaal, leek mij, begrepen waarom het ging, zelfs degenen die het eerder niet had­den willen geloven.

'En ga je hem de rekening presenteren?' vroeg Harry met duidelijk sarcasme.

'Nee, en dat is jouw schuld,' antwoordde Lewis scherp.

'Meineed is niet mijn sterkste nummer.'

Lewis glimlachte als een slang, een en al giftanden.

'Ik ben de beste piep-piep acteur van jullie allemaal,' zei hij.

Fiona verstarde toen het tot haar doordrong dat Lewis uiteindelijk toch niet te dronken moest zijn geweest om zich de toedracht van Olympia's dood te herinneren. Mackie's open gezicht was vertrokken van afschuw. Har­ry, die het al die tijd geweten had, zou filosofisch zijn schouders hebben opgehaald bij de bekentenis van Lewis, ware het niet dat zijn eigen toekomst er weinig roos­kleurig uitzag.

'Wat had ik dan moeten doen?' vroeg Lewis uitdagend toen hij alom afkeurende blikken ontmoette. 'Zeggen dat hij haar uitschold voor alles wat mooi en lelijk was en haar bij de keel greep tot haar je-weet-wel ogen uitpuil­den?'

'Lewis!' riep Fiona ongelovig uit. 'Hou je mond.'

Lewis keek mij enigszins vijandig aan en wilde weten waarom ik altijd in de buurt rondhing. Niemand gaf hem antwoord, ik ook niet.

'Ze zijn gestart,' zei Fiona, een fractie van een seconde voor de officiële mededeling en richtte haar verrekijker op de baan.

'Ik vroeg je iets,' zei Lewis bruusk tegen mij.

'Dat weet je heel goed,' antwoordde ik, terwijl ik naar de race keek.

'Tremayne is hier niet,' wierp hij tegen.

'Hij heeft me gestuurd om een kijkje op Sandown te nemen.'

Chickweed was er meteen uit te halen, ontdekte ik, door de bij iedere galopsprong op en neer zwaaiende wit­te bles op zijn vossengezicht, die hem op de foto zo dui­delijk herkenbaar maakte. Het tempo leek mij gemiddeld lager dan bij de andere races die ik had gezien, met zorg­vuldiger sprongen, maar het was, had Tremayne mij ge­waarschuwd, dan ook geen gemakkelijke baan, zelfs niet voor geroutineerde springkampioenen, en voor jacht­paarden een zware proef. 'Kijk goed wanneer ze de zeven hindernissen aan de overkant springen' had hij gezegd. 'Als een paard goed uitkomt voor de eerste, dan volgen de andere vanzelf. Mis je de eerste, taxeer je de afsprong ver­keerd, met als gevolg een stuntelige landing, dan kun je de race wel op je buik schrijven. Nolan is een kunstenaar als het erom gaat goed voor die eerste hindernis uit te komen.' Ik lette goed op. Chickweed vloog over de eerste hindernis en alle volgende zes aan de overkant, waarbij hij moeiteloos vele lengten won. 'Het jachtterrein is de beste leerschool om een paard te Ieren springen,' had Tremayne gezegd. 'De moeilijkheid is dat jachtpaarden niet altijd snel zijn. Chickweed echter wel. Net als Oxo, die ja­ren geleden de Grand National gewonnen heeft.'

Chickweed, die beheerst een lengte voor lag op zijn naaste achtervolger, galoppeerde de lange bocht aan de onderkant van de baan door en maakte zich op voor de op twee na laatste hindernis - de Pond, zo genoemd om­dat de kleine kom ernaast vroeger vol water stond, hoe­wel er nu voornamelijk riet en struiken groeiden.

De spanning werd Fiona te veel. 'Kom op,' riep ze hef­tig, 'Chicky Chickweed... springen!'

Alsof hij haar gehoord had verhief Chicky Chickweed zich in de lucht, zijn witte bles recht naar ons toe gekeerd, waarna hij rechtsaf zwenkte naar de op een na laatste hindernis en de klim tegen de heuvel op naar de finish.

'Heel veel races worden heuvelopwaarts verloren,' had Tremayne mij verteld. 'Dan komt het op uithoudingsver­mogen aan en moeten de reserves worden aangesproken. Elk paard dat genoeg overheeft om daar te versnellen gaat winnen. In Cheltenham net zo. In elk van die twee plaatsen kan een race na de laatste hindernis een drama­tische wending nemen. Vermoeide paarden zakken te­rug, zelfs als ze op kop liggen.'

Chickweed maakte korte metten met de op een na laatste hindernis, maar kon zijn achtervolger niet af­schudden.

'Ik hou het niet meer uit,' zei Fiona.

Mackie liet haar kijker zakken om de finish gade te slaan, met bezorgde rimpels in haar voorhoofd.

Het was alleen maar een race, dacht ik. Wat deed het ertoe? Ik leverde meteen zelf het antwoord - ik had een roman geschreven, wat deed het ertoe of die succes had of niet? Het deed ertoe omdat het mij heel veel uitmaak­te, omdat ik er al mijn ideeën, al mijn inspanningen in had gestoken. Net zo deed het er voor Tremayne heel veel toe. Niet alleen maar een race... ook hun reputatie stond op het spel.

Chickweeds achtervolger dichtte het gat vlak voor de laatste hindernis.

'O nee,' kreunde Fiona, terwijl ze ook haar kijker liet zakken. 'O, Nolan, toe nou.'

Chickweed maakte een spectaculaire sprong, maar met onnodig veel ruimte tussen zichzelf en de berkentakken, waardoor hij in de lucht kostbare tijd verloor. Zijn achtervolger, die lager en in een vlakkere baan sprong, landde als eerste en was het snelst weer weg.

'Verdomme,' zei Harry.

Fiona was stil en begon zich al bij de nederlaag neer te leggen.

Nolan echter allerminst. Nolan zat laaiend van vecht­lust als een duivel ineengedoken boven Chickweeds schoften, terwijl hij het dier ervan doordrong dat verlie­zen er ditmaal niet bij was. Zijn zweep ging twee keer met een felle armzwaai op en neer. Chickweed kwam als door een wesp gestoken terug op zijn besluit om nu hij was in­gehaald vaart te minderen en nam de strijd weer op. De jockey en het paard op kop, die al meenden dat de slag gewonnen was, namen een fractie te vroeg hun gemak ervan. Chickweed kwam op nog geen sprong voor de eindpaal gelijk met ze en stak zijn hoofd net op het be­slissende moment naar voren, onder gejuich van het publiek, voor hem, de favoriet, de vechtjas die nooit opgaf.

Ik begreep dat de overwinning geheel aan Nolan was te danken. Aan Nolan zelf, niet aan het paard. Nolans kundigheid, Nolans karakter, die hun uitwerking op Chickweed niet gemist hadden. Door Nolan begon ik te begrijpen dat er bij het rijden van races veel meer kwam kijken dan onverschrokkenheid en in het zadel blijven zitten. Meer dan tactiek, meer dan ervaring, meer dan ambitie. Het winnen van races begon, net als overleven, in de geest.

Fiona, triomfantelijk nadat alles verloren had geleken, haastte zich buiten adem en met glanzende ogen samen met Mackie omlaag om de terugkerende gladiatoren te begroeten. Harry, Lewis en ik wrongen ons in hun kiel­zog door het publiek.

'Nolan is een kei,' zei Harry.

'Die andere puntje-puntje-puntje jockey gaf het ca­deau,' was het enige dat Lewis wist te zeggen.

Ga nooit van veronderstellingen uit, dacht ik, aan Doone denkend. Ga er nooit vanuit dat je gewonnen hebt, tot je de prijs in handen hebt.

Doone ging ook van veronderstellingen uit, dacht ik. Hij sloeg zijn eigen raad in de wind. Zo leek het althans.

We gingen met zijn allen iets drinken om het te vieren, zij het dat Mackie zich bij gemberbier hield. Harry liet, met het hart in de schoenen, de onvermijdelijke belletjes aanrukken. Nolan was even opgetogen als Fiona, Lewis zijns ondanks in zijn schik. Ikzelf, veronderstelde ik, nog steeds in de rol van de waarnemer die van buitenaf naar binnen keek. Met ons zessen in glimlachende harmonie bijeen in de bar van een renbaan, terwijl de geesten van twee jonge vrouwen hun web sponnen voor de vliegen.

We arriveerden in Shellerton voor Tremayne terug was uit Chepstow. Fiona zette Mackie aan haar kant van het huis af en ik liep om naar Tremaynes helft, ontsloot de deur met de sleutel die hij me gegeven had en draaide het licht aan.

Er zat een briefje van Gareth op het prikbord in de fa­miliezitkamer: 'NAAR DE BIOS. TERUG OM TE BIKKEN'.

Glimlachend schopte ik de hete houtblokken in de haard bij elkaar en richtte de blaasbalg op een paar smeu­lende takjes om het vuur nieuw leven in te blazen, waar­na ik mijzelf een glas wijn inschonk en mij thuis voelde.

Een klopje op de achterdeur stoorde mij in mijn be­haaglijke rust. Ik ging kijken wie het was en aanvankelijk herkende ik de jonge vrouw die mij met een verlegen vragend glimlachje stond aan te kijken niet. Ze was knap op een onnadrukkelijke manier, met bruin haar, beschei­den... de vrouw van Bob Watson, Ingrid.

'Kom binnen,' zei ik hartelijk, opgelucht dat ik haar had weten thuis te brengen. 'Maar ik ben alleen.'

'Ik dacht dat Mackie... mevrouw Vickers...?'

'Die is in haar eigen huis.'

'O. Tja...' Ze kwam aarzelend over de drempel en ik moedigde haar aan door te lopen naar de familiezitka­mer, waar ze nerveus bleef staan en weigerde te gaan zit­ten.

'Bob weet niet dat ik hier ben,' zei ze bezorgd.

'Geeft niet. Iets drinken?'

'O nee. Laat ik dat liever niet doen.'

Ze leek al haar moed bijeen te rapen, en uiteindelijk kwam het er allemaal halsoverkop uit.

'Je was die nacht zo ontzettend aardig voor me. Vol­gens Bob heb je me op zijn minst voor bevriezing be­hoed... en voor longontsteking, zei hij. Door me je eigen kleren te geven. Dat zal ik nooit vergeten. Nooit.'

'Je zag er zo verkleumd uit,' zei ik. 'Weet je zeker dat je niet even wilt gaan zitten?'

'Ik stierf van de kou.' Ze negeerde wederom de aange­boden stoel. 'Ik wist dat je zo-even was teruggekomen... ik zag de auto van mevrouw Goodhaven de weg op ko­men... Ik ben eigenlijk gekomen om met jou te praten. Ik moet het iemand vertellen, heb ik het gevoel, en tegen jou is het... nu ja... het makkelijkst.'

'Ga door dan. Vertel maar. Ik luister.'

Onverwachts flapte ze eruit: 'Angela Brickell was ka­tholiek, net als ik.'

'O ja?' Het zei me heel weinig.

Ingrid knikte. 'Ik hoorde vanavond op de lokale radio dat het lijk van Angela afgelopen zondag door een jacht­opziener was gevonden op het landgoed Quillersedge. Ze schonken er bij het nieuws uitgebreide aandacht aan, hoe de politie met het onderzoek opschoot en zo. En ze zei­den dat een onnatuurlijke dood niet uitgesloten werd ge­acht. Zo'n stomme uitdrukking, onnatuurlijke dood. Waarom zeggen ze niet gewoon dat iemand haar waar­schijnlijk van kant heeft gemaakt? In elk geval, nadat ze vorig jaar was verdwenen vroeg mevrouw Vickers me om al haar spullen uit het slaaphuis bijeen te pakken en naar haar ouders te sturen, en dat heb ik gedaan.'

Ze zweeg en keek mij onderzoekend aan om te zien of ik haar kon volgen.

'Wat heb je tussen haar spullen gevonden?' vroeg ik, op de tast verdergaand. 'Iets waar je over inzit... omdat ze dood is?'

Op Ingrids gezicht verscheen opluchting omdat haar gevraagd werd het mij te vertellen.

'Ik heb het weggegooid,' zei ze. 'Het was een doe-het-zelf-verpakking voor een zwangerschapstest. Ze had hem gebruikt. Ik vond alleen de lege doos.'